- lucht
- {{lucht}}{{/term}}1 [algemeen]air 〈m.〉2 [hemel] ciel 〈m.; meervoud: cieux, ciels〉3 [wolken] nuages 〈m., meervoud〉4 [reuk, geur] odeur 〈v.〉♦voorbeelden:1 een hap frisse lucht halen • prendre un bol d'airin de open lucht • en plein air〈radio, tv〉 de lucht ingaan • être diffusé〈figuurlijk〉 lucht krijgen • respirergeen lucht kunnen krijgen • avoir la respiration coupéevan de lucht leven • vivre de l'air du tempsde vogel vliegt in de lucht • l'oiseau vole dans le ciel〈figuurlijk〉 dat hangt in de lucht • 〈komt eraan〉 c'est dans l'air; 〈is ongefundeerd〉 cela ne repose sur rienmet de benen in de lucht • les jambes en l'air〈radio, tv〉 in de lucht blijven • garder l'antenne〈figuurlijk〉 in de lucht vliegen • exploserer zit onweer in de lucht • il y a de l'orage dans l'air〈figuurlijk〉 die bewering is uit de lucht gegrepen • cette affirmation est dénuée de fondement〈figuurlijk〉 uit de lucht komen vallen • tomber du ciel〈Algemeen Zuid-Nederlands〉 uit de lucht vallen • tomber des nueseen uit de lucht gegrepen verhaal • une histoire inventée de toutes pièces2 de luchten van Ruysdael • les ciels de Ruysdaeleen bewolkte lucht • un ciel couvertde lucht betrekt • le ciel se couvrehet onweer is niet van de lucht • l'orage est partout3 er komt een lelijke lucht opzetten • (il y a) de gros nuages noirs (qui) s'approchent4 〈figuurlijk〉 lucht van iets krijgen • avoir vent de qc.¶ aan een overtuiging lucht geven • exprimer une convictiondoen of iemand lucht is • faire comme si qn. n'existait pashet gemopper is niet van de lucht • on n'en finit pas de ronchonner
Deens-Russisch woordenboek. 2015.